Het is moederdag in Nederland. Omdat mijn eigen broedjes niet in de buurt zijn maakt L. namens hen mijn ontbijt klaar. Het oorspronkelijke plan was om te golfen, maar omdat het de afgelopen dagen erg onrustig is geweest in het land en we beiden ruim een week met onze gezondheid hebben gekwakkeld, besluiten we om de dag aan het zwembad door te brengen. We liggen er nog geen vijf minuten als Babi, één van de chauffeurs van de limonadefabriek ons komt vertellen dat Amandine erg ziek is. We kleden ons meteen aan en rijden naar haar huis.
Het zwembad met de immer aanwezige limonadefabriek op de achtergrond. De rode
kratten moeten nog worden gevuld door L. en zijn team.
De brommer staat werkeloos tegen een muur
in de woonkamer geparkeerd
Amandine huurt een piepklein fleurig huis aan een afgesloten hofje met nog vijf woningen. Haar deuren en kozijnen zijn azuurblauw en op de vloer ligt een mozaïek van kapotte tegels in alle kleuren van de regenboog. Het is er rommelig en stoffig, maar ook gezellig. Ze heeft een afgesloten veranda van anderhalf bij twee meter en een keuken zo groot als een bezemkast. Achter de echte voordeur is haar woonkamer die ze met een gordijn heeft opgesplitst in een slaap- en een zitgedeelte. Haar zithoek biedt ook plaats aan de brommer die ze vorig jaar op de pof heeft gekocht en nog steeds aan ons moet afbetalen. Hij staat werkeloos tegen een muur aan geparkeerd want Amandine durft er na tientallen rijlessen van haar broer nog steeds niet alleen op te rijden.
De grote vraag is, ‘Hoe krijgen we haar het hok uit?’
In deze volgepropte ruimte ligt ze bloot en fragiel op een stuk schuimrubber onder een wikkeldoek en houdt haar arm onbeweeglijk naast zich. Ze voelt warm aan en ik verdenk haar ervan dat ze malaria heeft. Ik zeg haar dat we haar komen ophalen en naar het ziekenhuis gaan. Ik probeer haar overeind te helpen maar zodra ik haar andere, pijnvrije schouder aanraak zet ze het op een gillen. Ze jammert en huilt en het ziet eruit alsof haar arm, schouder, nek, kaak en borst in een kramp schieten. Intussen is L. aan het bellen geslagen maar hij kan geen verpleger of arts bereiken, want ze zijn óf het dorp uit, óf ze zitten in de kerk.
Na een half uur heeft L. een indrukwekkend aantal hulptroepen weten op te trommelen: De chef personeelszaken, het hoofd van de schoonmaakploeg waar Amandine formeel onder valt, een bedrijfsverpleger, Babi die de laatst genoemde uit zijn huis heeft gehaald en een buurman van Amandine die zich spontaan heeft gemeld. Iedereen probeert haar op zijn beurt in beweging te krijgen maar bij iedere dreiging van mogelijke aanraking protesteert ze luidkeels. De grote vraag is, ‘Hoe krijgen we haar het hok uit?’ Met zijn allen, inclusief Delphine, het 6 jarige leendochtertje van Amandine en mijn exclusieve bijles leerlinge op de woensdag, vertrekken we na veel vijven en zessen naar het ziekenhuis. We zijn opgelucht dat ze eindelijk overeind is gekomen en een paar pasjes kan zetten. Het is een klein hoopje mens en L. is aangeslagen haar zo eenzaam strijdend te zien lijden. Amandine is namelijk typisch een gevalletje ‘grote mond, klein hartje’ en haar kwetsbaarheid is nu pijnlijk evident.
Het voelt stiekem als een klein Moederdag cadeautje
In het ziekenhuis valt al snel het besluit dat ze moet worden opgenomen en wordt ze onderworpen aan allerlei onderzoeken. De rest wacht uren en ik moet er even bij gaan zitten want ik word dizzy. Als we eindelijk haar kamer in mogen worden taken gedelegeerd en gaan we uiteen. L. en ik brengen de buurman terug naar huis en halen meteen lakens voor Amandine en kleren en schoolspullen voor Delphine, want die logeert voorlopig bij ons. Delphine is helemaal in haar nopjes. ‘Dus ik logeer bij jou?, komt mama vanavond of morgen al thuis?’ en als ik haar zeg dat ik dat niet weet, dat we wel zullen zien, kirt ze monter ‘ of dinsdag, of woensdag, of donderdag’ terwijl ze vrolijk op de achterbank van de auto hupst. Zo een verheugde reactie op een ziekenhuisopname van moeder heb ik niet eerder gezien. Stiekem voelt het ook voor mij als een klein Moederdag cadeautje.
Bij Petit Paradis. Handen wassen voor het eten!
Tegen de tijd dat we alles hebben afgeleverd, en hebben afgesproken hoe laat we weer komen en wat voor eten we dan mee zullen nemen, is het twee uur. We rammelen van de honger en zijn gaar. We besluiten wat te gaan eten bij Petit Paradis, de enige *maquis in town waar je niet ziek wordt van het eten.
Ons (on)geduldig wachten wordt beloond, want het menu is erg beperkt maar het eten is goed. We nemen alles op de kaart: Ik heb gebakken vis met attiéké, L. kip met friet en Delphine friet met kip. We laten het ons goed smaken, maar zodra L. vraagt om de rekening voel ik me niet lekker worden. Ga ik flauwvallen of overgeven? Ik denk het eerste. Ik blijf een tijdje liggen op twee stoelen en na pas een minuut of tien durf ik het aan om in de auto te stappen.
Wij zijn de blanke variant in Ivoorkust op ‘the only Gay in the village’
Lekker hoor!
Iedereen in Bouaflé kende ons al, wij zijn namelijk de blanke variant in Ivoorkust op ‘the only Gay in the village’** maar nu hebben we echt onze stempel gedrukt. Het kan niemand zijn ontgaan dat de one and only ‘Madame Blanche du village’ badend in het zweet en grijs als een vaatdoek, kotsend uit het autoraam hing, terwijl haar man zo hard mogelijk het dorp uit racete met een blij lokaal kind op de achterbank. Mijn heerlijke vis zit nu in brokjes aan het portier van de auto geplakt.
* Een maquis is een eenvoudig eettentje met beperkt menu, vergelijkbaar met een Indonesische warung of Antilliaanse snèk.
** Voor degenen die dit niks zegt: Little Britain..kijken!